vrijdag 30 juli 2010

Artis?


Artis, dacht je? Mis! Mijn achtertuin. Gezien vanuit mijn slaapkamerraam. Ik heb wel eens vijf van deze jongens in mijn boom gehad. Maar deze twee houden de zak pinda’s liever voor zichzelf. Moet je die rechter oplettend zien kijken. ‘Hé sukkels, wegwezen allemaal. Laat ons eens even rustig eten.’ Rustig eten: dat kun je net denken. Ze vreten als een stel struikrovers, die drie dagen geen eten hebben gehad, zodat de brokken pinda om je oren vliegen. En een kabaal dat ze maken!

Ik weet nog goed dat ik voor het eerst een stel van deze grasparkieten (want dat zijn het) zag. Ik was in de speeltuin met mijn kinderen. Die zijn nu 20 en bijna 19, dus dat moet zo'n 15 jaar geleden geweest zijn. Ik lag op mijn rug in het gras en keek naar de lucht. En opeens zag ik ze vliegen: drie knalgroene vogels! Ik schoot meteen rechtop. Die zijn ontsnapt, dacht ik.

Later, toen we alweer thuis waren, ging ik aan mezelf twijfelen. Had ik écht drie knalgroene parkieten zien overvliegen, hoog in de lucht? Of had ik het me maar verbeeld? Het was tenslotte nogal warm daar in die speeltuin. Een zonnesteek heb je zo te pakken. ..

Maar vanaf die tijd zag ik ze vaker. Soms zag ik er maar twee en dan was ik bezorgd om de derde. Lange tijd was ik ervan overtuigd dat er drie parkieten door Amsterdam vlogen, vooral in mijn buurt. Maar al gauw zag ik er meer en op een dag las ik in de krant dat er een hele kolonie van deze beesten neergestreken was in park Frankendael, vlakbij mijn huis.

Inmiddels kijk ik er al niet meer van op als ik een paar van die gozers door de lucht zie zeilen. Ze horen erbij net als de duiven en de koolmezen. Maar als ze zo vlak voor mijn neus komen zitten, pak ik toch even mijn camera.



zaterdag 10 juli 2010

Koolmezen



Ik vertelde al over de reiger, hoe ik met hem vocht en hoe ik van hem won. Maar er gebeurde nog meer in die tijd. Terwijl ik samen met Daniël die griezelige, groene draden spon boven het wateroppervlak van de vijver, ging Daniël plotseling rechtop staan. ‘Je hebt een nest ergens,’ zei hij.
Met de groene bol touw nog in mijn hand, luisterde ik eens goed en toen hoorde ik het ook. Krijsende vogeltjes. Hongerige, krijsende vogeltjes. Samen liepen Daniël en ik de tuin in en opeens begreep ik waar dit lawaai vandaan kwam. Uit het houten nestkastje!


Ik had het ooit gekregen bij een bezoek aan Boslust, een leuke school in Ommen. De kinderen overhandigden het mij breed lachend, niet alleen omdat het gevuld was met paaseitjes, maar vooral ook omdat ze het kastje zelf hadden gemaakt. Thuis hing ik het op aan de buitenmuur van mijn keuken. Ik zal eerlijk bekennen dat ik er weinig vertrouwen in had. Ik dacht dat vogels nooit zo dicht bij een huis zouden durven broeden. 

Maar nu was het wonder dan toch gebeurd. Er was – strootje voor strootje - een nestje gemaakt, er waren eitjes gelegd zonder dat ik dat in de gaten had gehad, zonder dat ik de gelukkige ouders had kunnen feliciteren. En zelfs het eerste krijsen was me ontgaan.

In de dagen en weken erna zag ik vader en moeder af en aan vliegen. Bij hun binnenkomst werden ze telkens uitbundig toegejuicht. Je kon geen normaal gesprek meer voeren in die tuin. Maar wat gaf dat. Het keiharde gepiep klonk zo gezellig, dat ik soms speciaal wat langer in de tuin bleef om het te horen. Op allerlei momenten stak ik mijn kop om de hoek van de keukendeur om te luisteren en diep te zuchten. Wat lief, wat schattig.

Was het dan niet vreselijk ondankbaar, dat het hele gezin vertrok in een weekend waarin ik niet thuis was. Geen afscheid, geen bloemetje, niks. Gewoon ertussenuit gepiept!

illustratie: Johan de Koning





woensdag 7 juli 2010

Kikkers 2


De oever van mijn vijver was met Pasen nog kaal. Er groeide nog helemaal niets. Dat was het laffe van die reiger. Hij kon doodleuk op het huis aan de overkant van de straat gaan zitten wachten en in die gladde spiegel staren, totdat hij de minste of geringste rimpel zag. Mijn vijver was een bord soep, waar die reiger goed zicht op had en waar hij de kikkerballetjes zo uit kon vissen! Daar moest ik iets aan doen.

Daniël raadde mij aan draden te spannen en dat deed ik. Ik spande een draad op de schutting, waar die rover een tussenlanding moest maken. Hij is namelijk veel te groot om zich zomaar in één keer vanaf het dak in mijn tuin te storten. Ook over de vijver zelf weefde ik een web van groene, afschrikwekkende draden. 

De eerste dagen stond ik voortdurend bij het raam. Hij kwam. Hij probeerde van alles, maar telkens opnieuw joeg ik hem weg, met de bezem. ’s Avonds als het begon te schemeren zag ik zijn silhouet op het dak van het hoekhuis. Ik werd steeds fanatieker. Ik durfde nauwelijks meer te gaan slapen. Op het laatst zou ik bereid geweest zijn ’s nachts in mijn tuin te gaan slapen, pal naast de vijver. Als het nodig geweest was. Maar dat was het niet. De reiger bleef weg. Ik had gewonnen.

Wel hoorde ik nog dagenlang de mannetjeskikker verlangend borren vanuit de vijver. Hij mist zijn vrouwtje, dacht ik dan. En die kleintjes missen hun moeder, hun tante, hun oma. Stomme rotreiger. 

Eén ding is mooi. Voordat ze werd ontvoerd, heeft het vrouwtje haar buikje geleegd. Ik vond de klont dril twee dagen later in de vijverbedding, vlak onder het riet. En wat voor een dril. Je zou het nu eens moeten zien! Het krioelt, flippert en flappert aan alle kanten. Als ik thuiskom en de houten tuindeur openduw, is het wateroppervlak volop in beweging. Overal zie ik vrolijke zwarte vlaggetjes. Het is niet voor niets geweest.

zaterdag 3 juli 2010

Kikkers 1



 En dan is er de vijver met de kikkers en niet te vergeten: de kikkervisjes, want die zijn ruim in de meerderheid. Sinds mijn kikkers zeven jaar geleden op een bakfiets verhuisden van de oude naar de nieuwe tuin, doen ze fanatiek hun best om te overleven en meer dan dat. 
Die bakfiets vonden ze trouwens geweldig. Ze zaten in een soort aquarium in de bak van de bakfiets en keken hun ogen uit. Opgewonden verdrongen ze zich voor de ramen, dat kan ik je wel vertellen. Ze hadden natuurlijk nog nooit een rijtoer door de stad gemaakt en dan meteen een stad als Amsterdam! Noem mij eens een andere kikker die zoiets kan vertellen.

Het leven in de nieuwe tuin vonden ze eerst wel een beetje verwarrend. Soms sprongen ze per ongeluk bij de buren naar binnen en toen Hannah op een dag op de trampoline sprong, deden zij enthousiast mee op het tuinpad. Ze dachten vast dat Hannah, met haar groene vest, de opperkikker was. Slim was dat niet, als je bedenkt dat er een legertje poezen in onze binnentuinen rondhangt. Maar dat wisten ze toen nog niet.

Hun leventje leek tamelijk onbezorgd tot Pasen van dit jaar. Op tweede paasdag zat ik met één oog in de krant te lezen en zag met het andere iets groots landen in mijn tuin. Een reiger! Hoe brutaal kun je zijn! Voordat ik begreep wat er gebeurde had hij zijn snavel al in het water gestoken en klapwiekend vloog hij weer op. Met een kikker in zijn bek!

Ik schrok me een ongeluk. Ik kon zien dat het een flinke kikker was, een oudje dus, waarschijnlijk één die de rijtoer nog had meegemaakt en die daar op zwoele zomeravonden op de rand van de vijver dromerig over vertelde. Het was een bijzondere kikker, wil ik maar zeggen. En meer nog: het was míjn kikker. Waar haalde die grijze ellendeling het lef vandaan om op roofjacht te gaan in mijn tuin. Tot op dat moment had ik reigers nog wel leuk gevonden, vooral door die zwarte veter aan hun kop, waardoor ze op matrozen lijken. Maar sinds tweede paasdag is dat voorgoed voorbij. Het is uit tussen mij en de reigers.

foto: Johan de Koning