dinsdag 31 augustus 2010

Lobo en Roos



Vandaag hebben we bezoek van Lobo. Lobo is de hond van mijn zoon Daniël.
Hij is helemaal wit, behalve zijn ogen, daar heeft de natuur zelf mascara op gesmeerd. Mooi hè?
Jammer genoeg kunnen Lobo en Roos niet in één ruimte samen zijn. Wat er dan zou gebeuren? We hebben het nooit uitgeprobeerd, maar als ik Lobo’s opgetrokken lip zie en zijn gegrom hoor, weet ik genoeg.

Soms smst Daniël van tevoren dat hij eraan komt, zodat ik Roos in veiligheid kan brengen op mijn slaapkamer, met etensbakjes en al.
Maar soms staan de jongens zomaar voor de deur. Dan moeten we verstoppertje spelen, want het is onmogelijk om met Roos op de arm langs Lobo te komen. Niet dat Lobo Roos dan meteen in kleine stukjes bijt, zo gevaarlijk is hij nou ook weer niet, maar Roos zou wel een hartverlamming krijgen van schrik.

Tegenwoordig hebben we het volgende aanvalsplan: Daniël en Lobo sluiten zich direct na binnenkomst op in de wc. Deur op slot! Daarna ga ik Roos zoeken: in de prullenbak, onder de bank of tussen de planten achter de vijver. Ik neem hem op de arm en breng hem naar boven. Inmiddels begrijpt hij dan al hoe laat het is en klauwt zich – au, au – aan mij vast. Zodra Roos veilig en wel op mijn bed ligt, slaapkamerdeur goed dicht (!) mogen Daniël en Lobo tevoorschijn komen.

Als Daniël en Lobo blijven slapen, treedt er een nieuw plan in werking. Eerst gaan zij naar boven, naar Daniëls kamer. De deur ... precies! ... goed op slot. Daarna bevrijd ik Roos uit de slaapkamer. Roos ruikt natuurlijk dat Lobo nog in huis is en klampt zich weer – au, au - aan mij vast. Echt, je kunt aan de krassen op mijn armen zien dat Lobo weer geweest is. Pas als we samen het hele huis hebben geïnspecteerd en Roos zeker weet dat Lobo zich nergens verdekt heeft opgesteld, is hij bereid mijn armen te verlaten.
Pfff… Soms voel ik me als de man die een wolf, een geit en een kool naar de overkant van de rivier moet brengen.

vrijdag 27 augustus 2010

Vaag


Bijna had ik deze foto weggegooid, maar net op tijd bedacht ik waarom ik hem ook alweer genomen had.
Nee, dit beeld staat niet in mijn tuin. Het staat in Antwerpen in park Middelheim. En er is iets bijzonders mee aan de hand. Zie jij wat het is? ‘Ja lekker,’ hoor ik je denken, ‘zo’n onscherpe foto van een stukje van een beeld, hoe kan ik daar nou wat op zien?’ Maar dat heeft er juist mee te maken! Ik probeerde scherp te stellen op iets wat ernaast vloog. En dat is niet helemaal gelukt, want het ging er als de wiedeweerga vandoor.
Tatarata, hier komt de oplossing: in dit beeld heeft een koolmees een nest gebouwd. Ik heb het zelf gezien. Er zit een piepklein gaatje boven in – met een holletje erachter, dat kan bijna niet anders - en daar vloog die mees in en uit met spulletjes voor zijn nest. Eigenlijk is dit dus een foto van een stukje beeld met een nest erin. En van een net weggevlogen koolmees met een bekje vol takjes en veertjes. Is dat bijzonder of niet?

zaterdag 21 augustus 2010

Spinnendag


Vandaag is het spinnendag. Ik weet het zeker. Toen ik net wat sprieten en oude knoppen in mijn tuin afknipte, kwam ik wel drie verse webben tegen met kanjers van spinnen erin. Allemaal even mooi.
Maar sommige spinnen vergooien hun talenten, die doen maar wat. Zo had er één ijverig een web geweven vanaf de rozenstruik naar het stuur van Hannahs fiets. Zie je hem hangen vlak onder zijn zilveren draadje? Ja precies, dat lichte stipje, dat is em. 
Gelukkig voor hem ligt Hannah nog te slapen en Hannah kennende blijft dat ook nog wel even zo, dus een beetje plezier zal hij nog wel hebben van zijn prachtige web. In een zacht briesje schommelt hij argeloos heen en weer, in afwachting van de eerste vlieg. Wat een goeie plek heb ik toch, zie ik hem denken. Wie doet me wat?



donderdag 19 augustus 2010

Dapper


Vanmorgen zat Roos op het stoepje voor de keuken, toen hij werd belaagd door de Vreselijk Gemene Kater van de buren. Met zijn oren plat in zijn nek blies hij zo hard dat ik het zelfs door de keukendeur heen kon horen. Daar stond ik namelijk achter en ik keek om zo te zeggen over zijn schouder mee naar wat er gebeurde. Eerst niet zo gek veel. De Vreselijk Gemene Kater is jammer genoeg nooit erg onder de indruk van Roos. Hij weet dat Roos diep in zijn hart maar een bang poesje is. Dus bleef hij brutaal zitten kijken, verveeld bijna zo van: ‘Hallo, is dit alles of komt er nog wat?’
Tot hij mij in de gaten kreeg. Als ik eenmaal de tuin in kom is hij nog niet jarig, dat weet hij. Wij voeren een stille oorlog. De Vreselijk Gemene Kater heeft de gewoonte overal in mijn tuin kleine plasjes te doen. Tegen de keukendeur, tegen de afvalbak en, erger nog, tegen mijn fiets. Echt waar, als hij weer eens bezig is geweest, trek ik een heel geurspoor door Amsterdam. Iedereen springt voor mij opzij. En dan hebben we het nog niet eens over die kikker die hij gepakt heeft. Ja, hij ook al! Ik heb het niet zelf gezien - gelukkig voor hem - ik hoorde het van een buurvrouw. Nou ja, je begrijpt het al De VGK en ik zijn niet de allerbeste vrienden.
Zodra hij mij vanmorgen in het oog kreeg, daar achter die glazen deur, zette hij al een voorzichtig pootje naar achteren. Ik hoefde mijn ogen maar tot spleetjes te knijpen om hem verder terug te doen deinzen. Toen ik ook nog eens wild met mijn armen begon te maaien, droop hij helemaal af. Langzaam, waardig, alsof hij dat eigenlijk al lang van plan was, maar toch.
Intussen dacht Roos dat hij geweldig veel succes had, dat het hem vandaag zowaar gelukt was de VGK weg te blazen! Hij had de dag van zijn leven. Je had hem moeten zien lopen later: soepel pasje, losjes in de heupen, zijn kontje wiebelend van trots. 

dinsdag 10 augustus 2010

Wormen eten


Zit ik net gezellig aan tafel een boterham te eten, vindt Karel het nodig om een dikke, vette worm uit de grond te trekken. Precies op dat moment, precies op een plekje waar ik hem goed kan zien. En trekken aan dat beest! Die worm werd minstens twee keer zo lang. Er kwam geen eind aan.

‘Hé, ik zit te eten, ja!’ wilde ik roepen. ‘Kun je daar even mee wachten? Of het desnoods ergens anders gaan zitten doen?’ Maar dat kon hij natuurlijk niet. Ik wel. Dus pakte ik mijn bordje op en ging fijn op de bank zitten.

Niet meer aan denken, zei ik tegen mezelf. Een boterham is geen worm. En ik ben geen merel. Maar op de een of andere manier wilde die boterham niet meer naar binnen.

Ik weet wel hoe het komt. Toen ik een jaar of acht was, hielp ik samen met mijn vriendinnetje Leonie haar grote broer Jan bij het opgraven van wormen. Die voerde hij aan zijn waterschildpadden. De hele middag groeven we in de tuin en hengelden worm na worm op. Ik moet gegriezeld hebben, want ik ben nooit dol geweest op wormen.

's Avonds mocht ik bij Leonie blijven eten. Haar moeder zette een glazen schaal op tafel, een heel erg doorzichtige glazen schaal met lange macaroni. Dikke spaghetti, zeg maar. Die slierten, een beetje bleekroze door de tomatensaus, zaten lekker door elkaar gekronkeld tegen de glaswand geplakt. Ik zag ze nog net niet bewegen.

Ik hoefde er maar een keer naar te kijken om heel zeker te weten dat ik daar geen hap van ging nemen. 'Lust je geen macaroni?' werd mij gevraagd. 'Jawel,' piepte ik, 'maar geen lange.' Een schaal korte macaroni kronkelt niet en lijkt ook nergens op, bedoelde ik. 'Dan snijden we ze toch klein,' was het opgewekte antwoord. En dat deden ze ook nog. Voor míjn ogen, op mijn bord.

En nu dus die boterham. Nee, een boterham is geen worm, maar ... Dan maar naar buiten ermee, dacht ik. Ik sneed hem in stukjes en gooide hem zonder pardon de tuin in. Karel was nergens meer te bekennen.