Zit ik net gezellig aan tafel een boterham te eten, vindt Karel het nodig om een dikke, vette worm uit de grond te trekken. Precies op dat moment, precies op een plekje waar ik hem goed kan zien. En trekken aan dat beest! Die worm werd minstens twee keer zo lang. Er kwam geen eind aan.
‘Hé, ik zit te eten, ja!’ wilde ik roepen. ‘Kun je daar even mee wachten? Of het desnoods ergens anders gaan zitten doen?’ Maar dat kon hij natuurlijk niet. Ik wel. Dus pakte ik mijn bordje op en ging fijn op de bank zitten.
Niet meer aan denken, zei ik tegen mezelf. Een boterham is geen worm. En ik ben geen merel. Maar op de een of andere manier wilde die boterham niet meer naar binnen.
Ik weet wel hoe het komt. Toen ik een jaar of acht was, hielp ik samen met mijn vriendinnetje Leonie haar grote broer Jan bij het opgraven van wormen. Die voerde hij aan zijn waterschildpadden. De hele middag groeven we in de tuin en hengelden worm na worm op. Ik moet gegriezeld hebben, want ik ben nooit dol geweest op wormen.
's Avonds mocht ik bij Leonie blijven eten. Haar moeder zette een glazen schaal op tafel, een heel erg doorzichtige glazen schaal met lange macaroni. Dikke spaghetti, zeg maar. Die slierten, een beetje bleekroze door de tomatensaus, zaten lekker door elkaar gekronkeld tegen de glaswand geplakt. Ik zag ze nog net niet bewegen.
Ik hoefde er maar een keer naar te kijken om heel zeker te weten dat ik daar geen hap van ging nemen. 'Lust je geen macaroni?' werd mij gevraagd. 'Jawel,' piepte ik, 'maar geen lange.' Een schaal korte macaroni kronkelt niet en lijkt ook nergens op, bedoelde ik. 'Dan snijden we ze toch klein,' was het opgewekte antwoord. En dat deden ze ook nog. Voor míjn ogen, op mijn bord.
En nu dus die boterham. Nee, een boterham is geen worm, maar ... Dan maar naar buiten ermee, dacht ik. Ik sneed hem in stukjes en gooide hem zonder pardon de tuin in. Karel was nergens meer te bekennen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten